Sommige migranten stippelden in Noord-Amerika een geheel eigen weg uit, maar de meesten verkozen het gezelschap van land- of taalgenoten. Gemeenschapsvorming was vaak de sleutel tot succes. Daarbij trachtten nieuwkomers in grote mate het vertrouwde Vlaamse leven voort te zetten en hoopten leidende Vlaams-Amerikaanse figuren de groep als een erkende en gerespecteerde minderheid te profileren. Soms was er een hechte transnationale gemeenschap tussen Noord-Amerika en Europa, op andere momenten leken het echter twee werelden. Onvermijdelijk werden het leven en denken van de landverhuizers en zeker van hun (klein)kinderen almaar Amerikaanser van aard. Even onomkeerbaar verwaterden doorheen de decennia ook de contacten met het thuisfront.
Vrije tijd
Wie een verhuis naar Amerika overwoog, had aan informatie geen gebrek. Veelgelezen kranten, verhalen van teruggekeerde landverhuizers en fictie, advertenties en brieven van verwanten boden onophoudelijk stof tot dromen of minstens nadenken. Was de beslissing eenmaal gevallen en kende men niemand die vanuit Amerika een prepaid ticket wilde voorschieten en opsturen, kon men in eigen streek bij agenten van rederijen een ticket aankopen. Velen verkochten hun volledige bezit. Voor de allerarmsten was migreren alleszins een onbetaalbare onderneming, zelfs al drukte de concurrentie tussen de verschillende rederijen de prijs van de trans-Atlantische oversteek. Het merendeel van de Vlaamse migranten reisde eerst naar Antwerpen om er in een steamer van de Red Star Line in te schepen. Voor anderen bleek het, en dit ondanks kartelafspraken in 1892, soms toch voordeliger om vanuit Rotterdam, Le Havre of Liverpool te vertrekken. Menigeen mocht dan wel hopen ooit terug te keren, het afscheid was een pakkend gebeuren.
Rond de kerktoren
Godsdienst gold als een van de pijlers van de Vlaams-Amerikaanse identiteit. In de overwegend protestantse Verenigde Staten – voor de Belgische clerus hét argument om emigratie af te raden – sloten de Vlaamse nieuwkomers zich doorgaans aan bij een parochie van anderstalige migranten. Eenmaal voldoende in aantal bouwden ze op verscheidene plaatsen een eigen kerk, met aan het hoofd liefst een Vlaamse priester. Velen van deze geestelijken waren gevormd aan het American College in Leuven, een specifiek opleidingscentrum. In de parochiescholen, ondanks de beperkte middelen vaak boven de public schools verkozen, was een Vlaamse dimensie dan weer minder belangrijk: ouders ijverden niet voor onderwijs in eigen taal en vertrouwden op de brede gemeenschap om de gewoonten uit het vaderland in stand te houden. Ondanks de centrale plaats van de Kerk in het sociale weefsel speelde ze bovendien een minder strikte rol dan bij protestantse Nederlanders: katholieken hadden veel meer culturele verbanden naast de kerk.
Nationale identiteit
De meeste Vlaamse migranten in Noord-Amerika waren trots op hun afkomst, maar stonden allerminst vijandig tegenover hun nieuw gekozen natie. In juli werden zowel Independence Day als de Belgische nationale feestdag enthousiast gevierd, en vaak kwam daar nog de herdenking van de Guldensporenslag bij. Toch waren er ook kernen, onder meer in Detroit en op het Canadese platteland, waar een uitgesproken flamingante visie opgang maakte. Prominente spelers als de wijdverspreide migrantenpers of de Belgisch-Amerikaanse Nationale Bond (1910-1921) distantieerden zich echter van wat ze conflicten uit het oude land noemden en riepen landgenoten op ‘een goed Amerikaansch burger te worden’. Zeker na de Eerste Wereldoorlog, toen xenofobie tot op het beleidsniveau doordrong, werd naturalisatie sterk aangemoedigd. Dat de amerikanisatie meer dan een administratieve ingreep was, bleek onder de naar schatting één op vijf landverhuizers die naar België terugkeerden: het kostte velen grote moeite om afscheid te nemen van een Amerikaanse levensstijl.
Oorlog en crisis
Het leven in Noord-Amerika was niet altijd eenvoudig. Heimwee minderde niet noodzakelijk met de jaren, en in tijden van economische moeilijkheden vroeg menig migrant zich ongetwijfeld af of de beslissing van destijds wel de juiste was. De diepste crisis was die van de Dirty Thirties: arbeiders verloren hun werk, boeren hun inkomsten en spaarders hun geld. ‘Moest er een brug over de oceaan hebben gelegen, ze zouden misschien allemaal zijn weergekeerd’, luidt het tot vandaag. Migranten trokken zich ook ellende in hun vroegere thuisland erg aan. Zeker de Duitse inval in België in augustus 1914 betekende een grote schok: met het nagenoeg stilvallen van de communicatie bleven velen in het ongewisse over het lot van hun familie, en er trok zich een grote solidariteitsgolf op gang. Na afloop kozen opnieuw tal van Belgen voor een nieuw bestaan in Amerika, de laatste opstoot van de massale trans-Atlantische migratie.
Vastgehouden verwantschap
Toen de Vlaamse gemeenschap in Noord-Amerika nog amper met nieuwkomers werd aangevuld, nam de verwijdering tussen uitwijkelingen en thuisblijvers snel toe. Correspondenten aan weerszijden van de oceaan brachten in de pers regelmatig verslag uit, maar directe contacten minderden stelselmatig. Al van in het zeiltijdperk reisden sommige migranten tijdelijk terug, maar de commerciële luchtvaart na 1950 was een ongeziene doorbraak. Velen werden na vele decennia met hun familie herenigd, anderen ontmoetten elkaar voor het eerst. Om de gemeenschappen ook structureel contact te laten houden, ontstond in 1963 de stichting België (later Vlamingen) in de Wereld. Uiteenlopende initiatieven, van congressen tot vakantiewerk in de Canadese tabakspluk, beklemtoonden de ‘volksverbondenheid’. In Noord-Amerika zelf trachtten verenigingen als de Belgo-Canadian Association, in 1948 begonnen als een initiatief voor de vele honderden oorlogsbruiden, de groep bij elkaar te houden, terwijl ook recente organisaties als de Belgian Club of Florida (1987) op blijvende contacten aansturen.